Ik vond het ouderwets gebrilde vrouwtje meteen sympathiek maar niet zo snugger. Sympathiek omdat haar bedrukte gezicht mooi opklaarde toen ik antwoordde dat ik inderdaad Frans sprak. Minder snugger omdat ze had kunnen weten dat ik ‘niet van hier ben’. Hikers met bergschoenen, zware rugzak en leren cowboyhoed zijn zelden van hier.
Ze zijn gelukkig wel goed uitgerust, de pelgrims van vandaag. Dankzij Google Maps op mijn iPhone hielp ik het verdwaalde oudje vlot het bos uit.
Pas op dat moment besefte ik dat ik ongemerkt de taalgrens was overgestoken. Daar ergens tussen die oude eiken in het Meerdaalwoud, op weg van Leuven naar Beauvechain. Een eerste kleine omwenteling. Voortaan kraait elke haan cocorico in plaats van kukeleku. Komende twee maanden beleef ik in de kleurrijke taal van Molière, genuanceerder dan het Vlaamse grijs. Misschien begint hier mijn avontuur pas echt, op dag 3 van mijn lange weg naar Rome.
Het onbekende in
De eerste drie dagen wandel je puur op adrenaline. Dat hadden andere pelgrims me op een infovergadering in een Brussels café verteld. Want alles is nog nieuw. Je voeten doen nog geen pijn, de striemen op je schouders zijn er nog niet. Nog geen blauwe plekken op je heupen, geen blaren op je zolen, je mankt nog niet ‘s avonds wanneer je na een marathonetappe door de bergen half kreupel je slaapzak opzoekt. De eerste drie dagen zijn heerlijk.
Het voelde allemaal veel minder raar dan ik had verwacht. Mijn rugzak aantrekken, de voordeur voorzichtig dichtslaan, een knuffel bij de buren en gewoon vertrekken. De straat uit, het park uit, het dorp uit, het onbekende in. Nu ja, onbekend. Aartselaar, Reet, Rumst, Mechelen: hier en daar piept misschien een verloren palmboom over een Heras-hek of heg, maar echt exotisch is het allemaal nog niet.
Bucolisch existentialisme
Wel verandert de wereld wanneer je die te voet benadert, zo langzaam dat je alle details aandachtig in je opneemt. Dan beginnen al die lelijke Vlaamse voortuintjes plots echt te leven. De afgeschilferde tuinkabouter met zijn kruiwagen blijkt op weg naar een blote vrouw aan de rand van het perk, de rotspartij aan de fontein leidt via gespikkelde kiezels naar het kraantje van de magie. Bucolisch existentialisme. De zware marmeren Venus heeft een rotkarakter. Of is gewoon te corpulent om op te heffen zodat de eigenaar het wapperende stuk inpakfolie tussen beeld en sokkel maar zo liet.
Buxus en coniferen: ze zijn zo fout dat ik juist daarom hou van die kneuterige Vlaamse voortuinen. Pijnlijk zorgvuldig getrimde hagen rond enkele vierkante meters mooi afgereden gazon, afgeprijsde mythologie en opgedroogde zeemeerminnen tussen vreemde botanische experimenten. Het getuigt altijd opnieuw van verrassend slechte smaak, maar vervelen doet het nooit. Een wild groeiend stuk grond is saai, de mislukking van goede bedoelingen op een tapijt van vers gesproeid gras is veel interessanter.
Als wij ons imago van Belgische surrealisten nog érgens uitspelen, doen we dat het best in onze voortuintjes.
.