Gruwelijk mooi. De nijpende Amerikaanse roman ‘The road’ uit 2006 heeft aan kracht nog helemaal niets ingeboet. Zelfs in de Nederlandse vertaling blijft de nachtmerrie pijnlijk schuren. Tegelijkertijd grijpt de schoonheid van de voortdurend meedeinende tederheid ook aan.
Pikzwart is de donkere gruwel van het post-apocalyptische tijdperk waarin de compleet verwoeste, uitgebrande wereld is beland. Donkerzwarte slierten vol vuile assen van een verloren bestaan waaien in de donkere sneeuw over een ijzig verkoold landschap waar de verdorven beschaving blijkt gestrand in onbaatzuchtig kannibalisme, moordlustige rooflust en kapotgeschoten, uitzichtloze vergankelijkheid. Dat is het troosteloze decor.
Over de kapotte weg schuifelen twee vage silhouetten achter een rammelende winkelkar. Zuidwaarts, in de richting van de hoop. Net die hoop houdt de twee overblijvers overeind, de goeden, de bewakers van het vuur. Een vader en een zoon die niet veel meer hebben dan hun wankele lichamen en hun onverwoestbare band met elkaar.
Net in dit snerpende contrast schuilt de ontroerende schoonheid van deze roman. De onvoorwaardelijke liefde van een doodzieke, bloed rochelende arme vader die tegen alle wanhoop in zijn laatste sprankeltjes energie blijft steken in de niet-aflatende zorg voor zijn opgroeiende zoon. Hun kleine, dappere, tedere gebaren. De mooi zo zuinige conversaties. Het zijn de allerlaatste overgebleven restanten menselijkheid van een hopeloos vergane wereld.
En toch blijft het loodzwaar en snoeihard. Bij elke nieuwe bladzijde is het weer naar adem happen en even omkijken, blij dat je slechts in woorden in deze nachtmerrie verkeert. Om dan weer weg te zakken in de asgrauwe miserie. En enkele alinea’s verderop toch weer geraakt te worden door een teder woord, een subtiele blik of een warm gebaar. De voortdurend botsende woorden en stemmingen maken deze klassieker onwaarschijnlijk mooi.