Naïef als we zijn, dachten we dat ‘De filmclub’ een boekje zou zijn dat geschreven is door de bekende Pink Floyd-gitarist. Interessant, want David Gilmour is niet alleen een virtuoos in het experimenteren met gitaareffectjes, hij zou ook een fervent filmliefhebber en notoir filmkenner zijn.
Niet dus, ‘De filmclub’ staat op naam van zijn Canadese naamgenoot, de filmcriticus en documentairemaker die jarenlang het Toronto Film Festival leidde en zelfs al eens zijn gezicht durft te tonen op de Canadese televisie.
In zijn waargebeurde verhaal schetst Gilmour zijn persoonlijke relatie met zijn zestienjarige zoon Jesse tijdens diens moeilijke adolescentiejaren. Bezorgd moest de goede vader lijdzaam toezien hoe zijn enige spruit een absolute hekel had aan de schoolbanken, een gevoel dat hij maar al te goed herkende uit zijn eigen jeugd. Dus liet papa Gilmour Jesse vroegtijdig van school gaan in plaats van hem met een trauma op te zadelen. Maar dan op voorwaarde dat zij samen drie films per week zouden bekijken. En dat zoonlief van de drugs zou blijven.
Pedagogisch experiment
Een mooie deal en een interessant pedagogisch experiment. De films die filmfreak Gilmour zorgvuldig uitkiest, niet toevallig de grote klassiekers van het witte doek, leveren namelijk heel wat stof op voor diepgaande vader-zoon-gesprekken. Over meisjes (Jesse sukkelt van het ene liefdesverdriet in het andere), over geld, drugs, liefde en vriendschap. Over het leven.
Althans, dat zou je verwachten. Gilmour walst ons dan wel door de boeiende wereld van de filmgeschiedenis, van Truffauts ‘Les quatre cents coups’ tot Verhoevens ‘Showgirls’ en van films van Kurosawa, Hitchcock, DePalma en Scorsese tot prenten van Spielberg en Tarantino. Maar het blijft helaas bij interessante weetjes en grappige details over de making of van internationale filmklassiekers. Echt diepgaande nabeschouwingen die je zou verwachten, blijven helaas uit – als je alle torenhoge clichés niet meerekent, tenminste. En dat is enorm jammer, want het eigenlijke verhaal heeft voor de rest maar weinig om het lijf.
Een veel te dun draadje
Hoewel het Gilmour vooral om zijn pedagogische ervaringen te doen is – het motto van Montaigne over het opvoeden van kinderen is niet toevallig -, is het verhaal zelf niet meer dan een dun draadje waaraan hij zijn filmkritische nota’s ophangt. Met alle respect voor de filmkenner die hij is, een grote romancier zal Gilmour niet snel worden. Zo is de plot al even voorspelbaar als een aflevering van ‘FC De kampioenen’: uiteráárd komt Jesse in contact met cocaïne, ondanks de gemaakte afspraak. Dat zoonlief naar het einde toe zelfs meer weet van films dan zijn vader, dat hij zowaar talent heeft, jawel, opnieuw gaat studeren en uiteraard slaagt, is ook niet echt iets waar we van achterover vielen. Dat je daar dan nog het hele boek lang dat irritante morele ondertoontje bij moet nemen, maakt de lectuur er niet beter op.
Gelukkig dus dat de boeiende passages over de filmwereld het boek enigszins overeind houden. Biografische weetjes over Polanski, cinematografische kneepjes van Hitchcock, vijf redenen waarom Jack Nicholson onweerstaanbaar is en de vreemde trekjes van het rare volkje achter het witte doek. Dat vinden we gelukkig wél boeiend. Had Gilmour die passages verwerkt tot columns, zonder zijn persoonlijke reflecties en pedante ‘ik ben een coole alternatieve vader’-trekjes erbij te sleuren, dan zou hij heel wat meer krediet van ons krijgen. Maar nu weegt de balans veel te licht door: soms is de film toch beter dan het boek. Zelfs als die nog niet gemaakt is.
Cédric Raskin
Voor Cutting Edge