Elk boek opnieuw geniet ik ervan hoe Alessandro Baricco me zo intens gelukkig maakt.
Het moet die bijzondere magische kracht van de literatuur zijn waar beroemde recensenten het over hebben. Tranende lezers halen troost uit boeken, gefrustreerde zielen voelen zich plots begrepen, de eenzaat geniet voor enkele weken van een imaginaire gesprekspartner.
En ik, ik word er gewoon gelukkig van.
Zielsgelukkig.
Van de geraffineerde zinnen, van de prettigst gestoorde personages, van de milde zachtheid vol voorzichtig engelengeduld. Het is een mooi zo grappige wereld die Baricco als een dun wit laken over de echte trekt. Dus schrijf ik zorgvuldig de mooiste fragmenten over in mijn Moleskine, beeld me in hoe de Italiaanse stemmen zouden klinken in het echt, en laat alle tederheid uit het boek langzaam binnenglippen in de kiertjes van mijn gemoed.
Jammer wel van dat snoeiharde middenstuk. Gesandwicht tussen de vrolijke hoofdstukken over een wilde jongensdroom stoot je plots op de donkerzwarte oorlog. Baricco is een autoriteit in vertellingen. Als hij zijn broze personages dan smerig neerkwakt in de wrede modder van de loopgraven waar ze elke dag moeten kijken naar hoe het ontplofte lichaam van hun makker op een onbereikbaar stuk prikkeldraad wegrot, komt zoiets eens zo gruwelijk binnen.
Maar daar kan je nu eenmaal niet omheen als je het verhaal vertelt van de eerste autoraces in de prille jaren 1910. Een oorlog komt zelden gelegen.
Het contrast werkt wel: de hoofdstukken voor en na de oorlogsgruwel worden twee, drie, vier keer zo zacht, opluchtend, zelfs warm. Als snerpende autobanden aan verschroeiende snelheid in een perfecte bocht van een snedig autocircuit.
Een boek van Baricco moet je niet beschrijven, je moet het gewoon lezen. Zodat je zelf kan glimlachen om al die subtiele humor die alleen de grootste schrijvers kunnen verzinnen. Om te smullen van de psychologische eruditie waarin de schrijver unieke persoonlijkheden neerzet: niet door de juiste woorden maar door de juiste vertelstijl. En met een onhoorbaar zuchtje geniet van het onmogelijke moment waarop puzzelstukken in elkaar blijken te haken.
En dan begin je al snel zinnen over te pennen zoals:
“Een keer was hij in Florence geweest, en hij was erdoor gefascineerd. Daarom had hij zijn eerste dochter die naam gegeven. Ook in Rome had hij trouwens een geweldige tijd gehad, vandaar dat hij de zoon die een jaar later kwam Romeo noemde. Vervolgens kreeg hij de Shakespeariaanse smaak te pakken en van toen af was het een een en al Julia’s, Richards en dat soort namen dat de klok sloeg. Het is belangrijk om te zien hoe mensen namen kiezen. Sterven en namen kiezen – dat zijn waarschijnlijk de enige eerlijke dingen die een mens doet zolang hij leeft.”
“De wijzertjes gaven aan dat Fernand Gabriel voorlopig eerste was, in de chaos van Bordeaux. Hij zie dat hij sinds het vertrek in Versailles tot de finishstreep 78 inhaalmanoeuvres had uitgevoerd. Zijn handen trilden, en hij lachte toen het hem niet eens lukte zijn sigaret aan te steken. Iedereen lachte, om hem heen.”
“Vlak voor Angoulême, drie kilometer voor de controlepost, zei de boer dat het hem geen reet kon schelen wat er aan de hand was, hij had zijn werk te doen, dus floot hij naar zijn hond en die dreef de drie koeien de weg over. Richard kwam met honderdtwintig aan scheuren, hij probeerde niet eens te remmen, maar las in de ruimte tussen twee populieren de laatste kier naar het oneindige.”
‘Dit verhaal’ is een mooi verhaal. Over dromen en oeverloos geduld, over liefde voor een mens en passie voor een weg. Over verbondenheid en resoluut je eigen weg gaan. Over een leven dat er misschien helemaal geen is en daarom net wel.