“Wanneer een mens denkt dat hij hier hoort, dan vindt hij het ook niets bijzonders dat hij hier is, maar wanneer je denkt dat je hier niet hoort, dan vind je ‘t prachtig als je er tóch bent.”
– Belcampo, ‘Bekentenis’
“Eindelijk, na al die jaren – drieëntwintig, om precies te zijn – hadden ze elkaars handschrift gezien. Deze uitwisseling, deze eerste nieuwe glimp die ze van elkaar opvingen, was even intiem als een kus had kunnen zijn. Ze schreef klein, netjes, als een schoolmeisje. Je kon er op geen enkele manier haar leeftijd uit afleiden. Even dacht hij aan alle brieven die hij van haar had kunnen ontvangen.”
– Julian Barnes, ‘De citroentafel’
“In alle mogelijkheden die we hebben, is er nog zelden iemand die aan de rand van de weg naar een boom kijkt en zegt: ah, die boom, prachtig. Dat gebeurt niet meer, dat gebeurt zelden. En als ze het doen, is het geprogrammeerd, op zondag, met de kinderkoets voorop. Zo’n kinderkoets met zeventig verdiepingen. En dan: vandaag gaan we naar de boom kijken. Maar zo steekt het niet in elkaar. Dus wat gebeurt er? Ze gaan naar Walibi.”
– Sam Dillemans, docu ‘De waanzin van het detail’
“Ik was opeens heel geïntrigeerd door millimeterpapier, door hoe de mens ooit bedacht heeft om op een vlak millimeter op millimeter op millimeter allemaal vierkantjes te zetten.”
– Polien Boons, in <H>ART 18.05.17
“Op een zondag ontmoette hij een naaistertje met donkere haren dat Augustine heette, en hij vond haar zo mooi dat hij meteen met haar trouwde.”
– Maurice Pagnol, ‘De gloriedagen van mijn vader’
“Er was eens een roodharig man die geen ogen en geen oren had. Hij had ook geen haren, zodat men hem maar bij wijze van spreken roodharig noemde. Spreken kon hij niet, want hij had geen mond. Een neus had hij ook niet. Hij had zelfs geen armen en geen benen. Hij had ook geen buik, hij had ook geen rug, hij had ook geen ruggengraat, hij had helemaal geen ingewanden. Hij had niets. Zodat het niet uit te maken is over wie het gaat. Laten we het liever niet over hem hebben.”
– Daniel Charms (citaat door Jeroen Brouwers in ‘Papieren levens’)